Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8381

Datum uitspraak2008-03-07
Datum gepubliceerd2008-04-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/06565
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / onrechtmatige staandehouding / wettelijke bevoegdheid niet eenduidig / redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet duidelijk
De politie heeft middels een machtiging tot binnentreden de woning doorzocht van een persoon bij wie eiser verbleef en welke persoon blijkens het het proces-verbaal van bevindingen van 5 maart 2008 een terreurgelieerde verdachte is. Uit voornoemd proces-verbaal volgt dat de politie na het forceren van de toegangsdeur direct stuitte op de persoon die zij zochten. Het doel van binnentreden was op dat moment dan ook feitelijk bereikt. In het proces-verbaal is niet nader gespecificeerd wat vervolgens de veiligheidsoverwegingen ter plekke waren om eiser naar zijn identiteit te vragen of ter voorkoming van welk gevaar zulks is geschied. Hierbij merkt de rechtbank op dat de officier van justitie ook toestemming had gegeven tot aanhouding buiten heterdaad op grond van een overtreding van artikel 231 van het WvSr - te weten het voorhanden hebben van een vals reisdocument - en niet op basis van verdenking van terroristische activiteiten. De rechtbank vermag voorts niet in te zien waarom de politie zich omwille van de veiligheid genoodzaakt zag om eiser tevens naar zijn nationaliteit en verblijfsrechtelijke status te vragen. Nu uit het proces-verbaal niet eenduidig volgt op grond van welke wettelijke bevoegdheid eiser naar zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus is gevraagd, houdt de rechtbank het ervoor dat deze vragen zijn gesteld in het kader van de vreemdelingenwet. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit voornoemd proces-verbaal noch uit de overige stukken van het dossier evenwel worden opgemaakt wat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van eiser was. De staandehouding is dan ook onrechtmatig. Nu er sprake is van een onrechtmatige staandehouding, en eiser derhalve niet rechtens van zijn vrijheid was beroofd, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het vervolgens ter transport omleggen van de handboeien eveneens onrechtmatig was. Overigens blijkt uit het proces-verbaal ook niet, zoals artikel 22, tweede en derde lid, van de Ambtsinstructie voorschrijven, wat de specifieke, op eiser betrekking hebbende overwegingen zijn geweest om eiser de handboeien om te leggen of ter voorkoming van welk gevaar zulks is geschied. Verweerder heeft geen belangen gesteld op grond waarvan het niet nakomen van de uit artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 voortvloeiende verplichting niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. Evenmin heeft verweerder belangen gesteld waarom de bewaring ondanks het niet rechtmatig omleggen van de handboeien, rechtmatig moet worden geoordeeld. Gelet hierop en gelet op de belangen ter bescherming waarvan de betrokken voorschriften strekken, is de maatregel van bewaring, naar het oordeel van de rechtbank, bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 08/06565 V-nr.: 271.968. 5818 inzake: [eiser] of [alias], geboren op [geboortedatum] 1962, van (gestelde) Algerijnse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot te Dordrecht, eiser, gemachtigde: mr. W.P.C. de Vries, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. W. Vrooman, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 30 januari 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 25 februari 2008 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 4 maart 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig C.E.M. van Lingen als tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te schorsen teneinde verweerder de gelegenheid te geven aanvullende inlichtingen te verstrekken en eiser daarop te laten reageren. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 6 maart 2008 gesloten. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Het voortraject is onrechtmatig nu niet duidelijk is waarom eiser naar zijn papieren is gevraagd. De aanleiding tot binnentreding in de woning waar eiser op dat moment verbleef, was kennelijk om een persoon genaamd [gezochte persoon] of [alias gezochte persoon] strafrechtelijk aan te houden. De actie van de politie was gericht op deze persoon en niet op eiser. De politie was op de hoogte van de identiteit en van het uiterlijk van deze persoon. Toch is eiser, terwijl voornoemde [alias gezochte persoon] al was aangehouden, naar zijn identiteit gevraagd. Er was geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf op grond waarvan eiser staandegehouden had kunnen worden. Voorts heeft verweerder ten onrechte handboeien gebruikt bij de staandehouding van eiser. Uit het dossier blijkt niet waarom er aanleiding was om handboeien te gebruiken bij eiser. Verwezen wordt naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) en naar een aantal uitspraken van de rechtbank Amsterdam waarin wordt bepaald dat handboeien gebruikt mogen worden indien daar gerede noodzaak voor is, zoals vluchtgevaar. Dat was hier niet aan de orde. Daarnaast handelt verweerder onvoldoende voortvarend met betrekking tot eisers uitzetting. Op 13 februari 2008 heeft de laissez-passer (lp) kamer eisers aanvraag ontvangen en eerst op 28 februari 2008 is de aanvraag doorgezonden naar de Algerijnse autoriteiten. Deze termijn is te lang. Ook heeft verweerder te kennen gegeven dat eiser pas over zes weken gepresenteerd zal worden bij de Algerijnse autoriteiten, hetgeen niet getuigt van voortvarendheid. Naar aanleiding van de door verweerder op 5 maart 2008 verzonden aanvullende inlichtingen stelt eiser zich op het standpunt dat uit het toegezonden proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de politie de strafrechtelijk aan te houden [alias gezochte persoon] kende. Tevens blijkt dat [alias gezochte persoon] zich in de gang bevond. Met de arrestatie van [alias gezochte persoon] was het doel van binnentreden aldus direct bereikt. Hierdoor was er geen noodzaak meer om de andere aanwezigen in de woning te onderwerpen aan de toepassing van artikel 50 van de Vw 2000. In het proces-verbaal van bevindingen van 5 maart 2008 wordt vermeld dat uit veiligheidsoverwegingen de drie overige aanwezigen zijn gecontroleerd. Welk veiligheidsrisico dat was, blijkt niet. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 5 maart 2008 volgt aldus dat eiser meteen is staandegehouden op basis van artikel 50 van de Vw 2000 zonder dat daarvoor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Ook is het proces-verbaal van bevindingen van 5 maart 2008 erg summier ten aanzien van het gebruik van de handboeien. Er wordt vermeld dat eiser om veiligheidsrisico’s is geboeid. Uit het tweede lid van artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: de Ambtsinstructie) volgt dat er feiten of omstandigheden dienen te zijn die nopen tot het aanleggen van handboeien. Niet vermeld is door de verbalisant welke feiten en omstandigheden er aan de orde waren. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De staandehouding van eiser is rechtmatig geschied. Uit het dossier blijkt dat de aanleiding is geweest een verzoek om onderzoek te doen naar een persoon genaamd [gezochte persoon] of [alias gezochte persoon], wonende te [adres]. De politie was in het bezit van een machtiging tot binnentreden van deze woning. Men was op zoek naar de hoofdbewoner van de woning en de mensen die met de hoofdpersoon in de woning verbleven, zijn in dat kader gevraagd wie zij waren. Eiser heeft op dat moment verklaard illegaal in Nederland te verblijven, op grond waarvan het redelijk vermoeden van illegaal verblijf is gevestigd. Eiser is rechtmatig in bewaring gesteld en de gronden van beroep zijn niet betwist. Voorts handelt verweerder voldoende voortvarend. Op 30 januari 2008 en op 3 februari 2008 heeft er een identiteitsgehoor plaatsgevonden. Op 8 februari 2008 is met eiser een vertrekgesprek gevoerd en is de lp-set ingevuld. De lp-kamer heeft de lp-set op 13 februari 2008 ontvangen. Op 28 februari 2008 is de lp bij de Algerijnse autoriteiten aangevraagd. Voor 5 maart 2008 staat er een vertrekgesprek gepland. Eiser zal op 15 april 2008 worden gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten. In de aanvullende informatie van 5 maart 2008 stelt verweerder zich op het standpunt dat middels het bijgevoegd proces-verbaal van 5 maart 2008 afdoende antwoord is gegeven op de door de rechtbank gestelde vragen. Uit het aanvullend proces-verbaal van 5 maart 2008 blijkt dat nadat verbalisanten de deur hadden geforceerd, zij in de gang de heer [gezochte persoon] aantroffen, die door een van de verbalisanten herkend werd aan de hand van een foto. De andere vijf verbalisanten liepen tegelijkertijd de woning binnen en hebben daar een drietal personen aangetroffen. De aanleiding om de volledige woning te controleren op de aanwezigheid van personen was gelegen in het feit dat [gezochte persoon] een terreurgelieerde verdachte is en niet alle verbalisanten op de hoogte waren van het signalement van [gezochte persoon]. Derhalve zijn alle personen, uit veiligheidsoverwegingen, in de desbetreffende woning gecontroleerd op identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status. Uit veiligheidsoverwegingen zijn zij vervoerd met behulp van transportboeien. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de gedingstukken blijkt dat de reden van binnentreden in de woning aan de [adres], zijnde de woning waar eiser op dat moment verbleef, gelegen was in de aanhouding van [alias gezochte persoon] alias [gezochte persoon]. De aanleiding tot de aanhouding betrof de verdenking van een overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). In een op 5 maart 2008 opgemaakt ambtsedig proces-verbaal van bevindingen staat voorts het volgende gerelateerd: “Nadat wij, verbalisanten, de toegangsdeur van de woning aan de [adres] te Amsterdam, hadden geforceerd met behulp van een deurrammer en in het bezit van een machtiging tot binnentreden, trof ik, derde verbalisant, in de gang van de betreffende woning, de mij van een foto bekende verdachte [gezochte persoon] aan. De andere vijf aanwezige verbalisanten liepen tegelijkertijd de woning binnen en hebben daar een drietal personen aangetroffen. De aanleiding om de volledige woning te controleren op de aanwezigheid van personen was gelegen in het feit dat [gezochte persoon] een terreurgelieerde verdachte is en niet alle verbalisanten op de hoogte waren van het signalement van [gezochte persoon]. Derhalve zijn alle personen, uit veiligheidsoverwegingen, in de betreffende woning gecontroleerd op identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status. [gezochte persoon] is vervolgens, na zijn aanhouding, overgebracht naar het Cellencomplex Noord-West te Amsterdam. Van de drie overgebleven personen die in de woning zijn gecontroleerd, zijn er twee personen op grond van de vreemdelingenwet staande gehouden en overgebracht naar het Cellencomplex Noord-West te Amsterdam. Uit veiligheidsoverwegingen zijn zij vervoerd met behulp van transportboeien.” Ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS is het niet aan de vreemdelingenrechter om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Voorts is voor de vaststelling of sprake is van een staandehouding krachtens de Vw 2000 van belang dat in het desbetreffende proces-verbaal niet slechts melding wordt gemaakt van de grond van de aanwending van de andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden, maar dat tevens inzicht wordt verschaft in de omstandigheden en de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de staandehouding. Ook dient middels het proces-verbaal te kunnen worden vastgesteld of de staandehouding in het kader van het vreemdelingenrecht heeft plaatsgevonden of dat deze op een andere bevoegdheid was gebaseerd. Uit voornoemd proces-verbaal van 5 maart 2008 volgt dat de politie na het forceren van de toegangsdeur direct op [alias gezochte persoon] stuitte. Het doel van binnentreden was op dat moment dan ook feitelijk bereikt. In het proces-verbaal is niet nader gespecificeerd wat vervolgens de veiligheidsoverwegingen ter plekke waren om eiser naar zijn identiteit te vragen of ter voorkoming van welk gevaar zulks is geschied. Hierbij merkt de rechtbank op dat de officier van justitie ook toestemming had gegeven tot aanhouding buiten heterdaad op grond van een overtreding van artikel 231 WvSr - te weten het voorhanden hebben van een vals reisdocument - en niet op basis van verdenking van terroristische activiteiten. De rechtbank vermag voorts niet in te zien waarom de politie zich omwille van de veiligheid genoodzaakt zag om eiser tevens naar zijn nationaliteit en verblijfsrechtelijke status te vragen. Nu uit het proces-verbaal niet eenduidig volgt op grond van welke wettelijke bevoegdheid eiser naar zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus is gevraagd, houdt de rechtbank het ervoor dat deze vragen zijn gesteld in het kader van de vreemdelingenwet. Verweerder is in het kader van de Vw 2000 bevoegd personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit voornoemd proces-verbaal noch uit de overige stukken van het dossier evenwel worden opgemaakt wat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van eiser was. De staandehouding is dan ook onrechtmatig. Nu er sprake is van een onrechtmatige staandehouding, en eiser derhalve niet rechtens van zijn vrijheid was beroofd, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het vervolgens ter transport omleggen van de handboeien eveneens onrechtmatig was. Overigens blijkt uit het proces-verbaal ook niet, zoals artikel 22, tweede en derde lid, van de Ambtsinstructie voorschrijven, wat de specifieke, op eiser betrekking hebbende overwegingen zijn geweest om eiser de handboeien om te leggen of ter voorkoming van welk gevaar zulks is geschied. Ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst dan onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld op grond waarvan het niet nakomen van de uit artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 voortvloeiende verplichting niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. Evenmin heeft verweerder belangen gesteld waarom de bewaring ondanks het niet rechtmatig omleggen van de handboeien, rechtmatig moet worden geoordeeld. Gelet hierop en gelet op de belangen ter bescherming waarvan de betrokken voorschriften strekken, is de maatregel van bewaring, naar het oordeel van de rechtbank, bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten. De grief dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, behoeft derhalve geen bespreking meer. Het beroep wordt gegrond verklaard en de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 7 maart 2008. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van vijf maal € 95,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en 32 maal € 70,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te rekenen vanaf de dag van verzending van de kennisgeving, derhalve in totaal € 2715,--. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring ingaande 7 maart 2008 wordt opgeheven; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2715,-- (zegge: zevenentwintighonderd en vijftien euro), te betalen aan eiser; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 322,-- (zegge: driehonderd tweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.H. Odink, voorzitter, buiten staat deze uitspraak te ondertekenen, derhalve is deze uitspraak getekend door mr. J.Th.H. Zimmerman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Aar, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. Afschrift verzonden op: Conc.: MA Coll: D: C Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.